Ondertussen zijn we drie weken verder met de wekelijkse schrijfopdrachten van schrijvenonline.org, wat betekent dat ik weer drie korte verhaaltjes heb voor jullie. Die schrijfopdrachtjes zijn nuttig omdat ze me de structuur en de discipline bieden om mijn schrijfmotor op gang te krijgen en te houden.
Dat op gang krijgen is alvast gelukt. Ik heb in anderhalve maand tijd twee Vlaamse filmpjes geschreven (ongeveer 39.000 karakters,spaties inbegrepen per verhaal), twee scifi/fantasy verhalen geschreven voor Godijn Publishing wedstrijden (tussen de 2500 en 3000 woorden per verhaal), een kortverhaal voor de kortverhalenwedstrijd van de stad Deinze (maximum 12000 karakters, spaties niet inbegrepen) en eerder deze week werd ik wakker met een verhaal van 2200 woorden dat ik in één dag kon uitschrijven. Ik heb er nog niet direct een wedstrijd voor gevonden. Het leek me te goed om het in te zenden voor de SweekStars 2018 competitie waarvoor ik wat oud materiaal opdiepte.
Zo hoop ik mijn kansen hoog te houden om mijn goede voornemen voor 2019 na te komen en minstens één schrijfwedstrijd te winnen. Het zal echter nog een paar maanden wachten zijn voor de eerste winnaars bekend gemaakt worden.
In afwachting daarvan, mijn meest recente schrijfopdrachtjes:
Opdracht: Verzoening
Het is alweer Kerst, de periode van het jaar waarin de melancholie door de aderen stroomt en oude vrienden en familie bij elkaar komen om bij de lichtjes van de kerstboom een groot stuk vlees op te peuzelen. Het is een periode waarin zelfs de meest nuchtere Hollanders nog een beetje van de magie proeven.
In het kader van Kerst, schrijf een verhaal van 300 woorden over een verzoening. Dit kan met vrienden of vijanden zijn, maar ook met de vervelende kat de buurvrouw.
Inzending: De onverzoenlijke
“Ik ben slecht in verzoenen,” zei hij bitter. Zijn adem ontsnapte als een wolkje uit zijn mond. Hij stond ter plaatse voor de deur te trappelen. Ondanks zijn zwarte, wollen mantel zag hij er kil en koud uit.
“Kom binnen,” zei ik, “Het is te koud om buiten te blijven staan.”
Hij keek me aangenaam verrast aan. Hij had verwacht dat ik achterdochtig zou zijn, dat ik hem zou vragen waarom hij op deze koude winterdag tussen Kerst en Nieuw kwam aanbellen, dat ik een poging zou doen hem weg te jagen.
Ik deed niets van dat alles. Als hij kwam waarvoor ik dacht dat hij kwam, dan had ik daar vrede mee.
“Ik ben hier tegen mijn zin,” gaf hij toe, “maar het moet.”
“Dat begrijp ik,” antwoordde ik, “Ondanks alles heet ik je welkom; ik had je min of meer verwacht.”
Ik bood hem een kopje koffie aan. Hij weigerde wegens “Ik blijf niet lang.”
“Het is in orde, hoor,” zei ik nog.
Hij bleef staan terwijl ik me in mijn meest comfortabele zetel neervlijde. Ik staarde door het raam naar buiten, naar een wereld die ondertussen volledig tot rust was gekomen. Ik was blij dat hij zijn bezoek had uitgesteld tot na de Kerst. Zo had ik de hele familie, kinderen en kleinkinderen, nog eenmaal bij leven bij elkaar gezien, op een dag waarop geen enkel hard woord was gevallen.
“Ik heb mij verzoend met het onverzoenlijke,” fluisterde ik nog.
Ik heb hem niet meer horen weggaan.
Opdracht: Zonder bijvoeglijke naamwoorden
Schrijf een tekst (verhalend proza) van 200-400 woorden waarin je een landschap, interieur of andere omgeving beschrijft. Gebruik daarbij zo min mogelijk (liefst helemaal geen) bijvoeglijk naamwoorden. De tekst hoeft geen afgerond plot of al dan niet verrassende clou te omvatten. Je kunt de beschrijving natuurlijk wel binnen een bepaalde context plaatsen, bijvoorbeeld een gebeurtenis die de aanleiding tot de beschrijving vormt.
Inzending: Ziekbed
De kamer is een bokaal met gordijnen aan elke wand. Het bed neemt de helft van de ruimte in. Het moet op de gang als een verpleegster het wil opmaken. Aan de voet van het bed piept een pomp als een metronoom die een dodenmars begeleidt. Ze druppelt gif met de kleur van citroensnoepjes in het lichaam van mijn zoon. Hij ligt te slapen als porselein aan een infuus.
De stoel waarop ik zit is een pijnbank. Op het nachtkastje rechts van mij onderscheid ik in het donker de voorwerpen die deel uitmaken van ons leven in het ziekenhuis: een glas, een fles water, een spuugbakje, een plasfles, een balpen en een briefje. Op het briefje heb ik gedurende de nacht tijdstippen en centiliters gekribbeld. Een streepje per keer dat hij de plasfles nodig had. Vier streepjes betekent dat ik vier keer urine met dezelfde snoepjeskleur uitgoot in het toilet links van mij. De fles spoelde ik uit in de kleine lavabo ernaast. Geen enkele vierkante centimeter blijft onbenut in ons aquarium.
Buiten herbegint het leven; vogels kondigen de dageraad aan. Binnen hangt geen klok. Onze wereld is een zakdoek.
Opdracht: Onzichtbaar gevaar
Huisdieren zijn er om gezelschap te bieden, om te waken en voor steun. Maar stel je voor dat huisdieren de opdracht hebben om hun baasje te beschermen. Beschermen tegen zichtbare en onzichtbare gevaren. Schrijf een scene van maximaal 400 woorden waarin een huisdier zijn baasje beschermd voor een door zijn baasje onzichtbaar gevaar.
Inzending: Tara
We hadden een hond nog voor we kinderen kregen. Ze heette Tara en ze was een asielhond. Niet zomaar een schoothondje, maar een beest van 35 kilo, droog gewogen. Een doorsnee bot beet ze in één hap doormidden.
Het was dus eventjes spannend voor ons toen we Tara voor het eerst het wiegje van Inigo, onze eerstgeborene, lieten besnuffelen, maar het viel allemaal reuzengoed mee: Tara beschouwde Inigo direct als een gelijke. Ze zou nooit bevelen van hem aanvaarden, maar vormde evenmin een bedreiging.
Hoe anders gedroeg ze zich tegenover ons tweede kind!
Jago werd door Tara direct als haar welp beschouwd. Als ons oudste zoontje aan Tara’s oren trok, dan werd hij gegarandeerd op gegrom onthaald; onze jongste mocht echter alles met haar doen: aan haar oren trekken, paardje rijden op haar rug… Als we even niet opletten, at Jago uit de eetbak van de hond, en de hond uiteraard ook uit het bord van onze Jago. Het was grote vriendschap tussen die twee.
Op een dag was mijn vrouw met Inigo op stap en moest ik op Jago letten. Ik had hem boven te slapen gelegd. Zijn bedje had een halve hemel, zo’n omgekeerde L aan het hoofdeinde waarover een gordijntje hing dat de helft van zijn bedje overschaduwde. Ik legde de babyfoon aan en ik dacht: ik hoor het wel als hij wakker wordt; nu kan ik rustig wat werken.
Dat laatste was buiten Tara gerekend. Opeens kwam ze met gespitste oren naast me zitten, hield haar hoofd schuin en begon zachtjes te janken.
Ik gaf haar telepathisch de boodschap: Tara, dit is niet ons uur om te gaan wandelen; eten heb je vanmorgen al gehad.
Dat hielp niet, integendeel! Plots begon ze onder luid geblaf heen en weer tussen de tafel en de deur naar boven te rennen.
“Tara!” zei ik streng, “Straks maak je Jago nog wakker!”
Ze had er geen oren naar. Ze bleef maar piepen en blaffen en rennen en janken; er was duidelijk iets mis, maar wat?
Konden dieren maar praten, dacht ik.
Ze deelde mijn frustratie en begon aan de deur te krabben. Nu werd ik echt boos; dat gedrag was ik niet van haar gewoon.
“Wat is er toch, Tara?” riep ik kwaad, “Mag ik nog wat werken, ja?”
Geschrokken door mijn stemverheffing, werd Tara plots heel stil, maar ze bleef bij de deur naar boven zitten en ze keek me aan op de manier waarop ze me altijd wist te vermurwen als ze wist dat ik iets lekkers op zak had.
“OK, het is al goed,” liet ik me ook nu weer vertederen, “Je denkt duidelijk dat er boven iets belangrijks aan het gebeuren is.”
Ik deed de deur voor haar open en als een schicht vloog ze de trap op, recht naar Jago’s kamer.
Verdorie, straks maakt ze hem nog wakker, vloekte ik binnensmonds, maar toen ik in zijn kamer kwam, zag ik dat Jago al wakker was. Hij stond recht aan het hoofdeinde van zijn bedje. Op de één of andere manier was hij erin geslaagd zijn hoofd door een lus te steken die een gordijntje op z'n plaats hield. Hij zat er zo vast in verstrikt dat hij wel moest blijven staan. Zodra hij wilde gaan zitten snoerde de lus zijn keeltje verder dicht. Hij zag er moe uit, zo moe. Hij zakte bijna door zijn beentjes, maar toegeven aan zijn vermoeidheid zou voor hem een zekere verstikkingsdood betekend hebben. Ik bevrijdde hem meteen en ik keilde dat gordijntje met lussen en al de deur uit.
Tara was tevreden. Ze had haar welp gered en een snoepje verdiend.
Stel je voor dat ik niet naar haar geluisterd had. Ik mag er niet aan denken.