Gisteren was ik in Leidschendam-Voorburg voor de boekvoorstelling van "Dood door onschuld", een bundel met 25 thrillerverhalen, uitgegeven door Uitgeverij LetterRijn. Eén van die 25 verhalen ("De houdbaarheid van rattenvergif") is van mijn hand.
Ik was ook één van de acht auteurs die tijdens de presentatie vijf minuten het podium kreeg om een ander verhaal voor te lezen.
Ik koos voor het titelverhaal van mijn volgende verhalenbundel, "Stamboom". Dat moet ergens halfweg mei 2020 de opvolger worden van "Oceaanwees", mijn eerste bundel die op 1 oktober 2019 verscheen.
Mijn grootmoeder langs vaderskant was de mooiste vrouw van het dorp. Alle mannen waren jaloers toen mijn grootvader haar voor zich wist te winnen. Hun afgunst werd nog groter toen hij ter gelegenheid van hun huwelijk een dure Amerikaanse slee kocht ―een auto die volgens de dorpelingen niet thuishoorde op het platteland, maar die hip was in die late jaren zestig.
Toen mijn grootmoeder kort na het trouwfeest zwanger bleek te zijn, kon het geluk van het jonge paar niet op. De toekomst lachte hen toe, maar op de dag dat mijn grootmoeder zou bevallen van mijn vader, eindigde hun sprookje abrupt. De weeën begonnen laat op de avond; het was een kwestie van uren voor het kind er zou zijn. De valies met spulletjes voor de materniteit lag al klaar in de wagen. In vliegende vaart reed mijn grootvader met zijn vrouw naar de stad. Ze zouden er nooit aankomen.
‘Hij reed te vlug,’ zei de politie. ‘Hij week voor iets uit,’ zeiden de dorpelingen. In ieder geval ramde hij met zijn wagen een paal langs de weg. Mijn grootvader kon zich ongedeerd uit het wrak bevrijden en strompelde naar de dichtstbijzijnde boerderij, op zoek naar hulp. Hij kwam terecht bij een kinderloos echtpaar dat meteen in actie schoot. De boer reed samen met mijn grootvader naar de plaats van het ongeval; de boerin fietste naar het dorpscentrum om de hulpdiensten te verwittigen. Een telefoon hadden ze in die tijd nog niet.
Voor mijn grootmoeder kon helaas geen hulp meer baten. Zij was op slag gedood bij de crash. Als bij wonder slaagde de opgetrommelde dorpsdokter mijn vader te redden. Hij werd geboren langs de kant van de weg. Mijn grootvader heeft het niet meer meegemaakt. Volgens de boer liep hij uitzinnig van verdriet het veld op, hief zijn handen in de lucht en veranderde ter plekke in een boom.
De kinderloze boer en boerin hadden jarenlang om een dergelijk mirakel gebeden. Zij adopteerden mijn vader en tot hun grote vreugde nam hij twintig jaar later hun boerderij over. Hij stichtte er een gezin met een meisje uit de buurt dat in de vroege jaren negentig mijn moeder werd.
Als kind bracht ik vele uren door in het veld, onder de eenzame boom die volgens de overlevering mijn grootvader was ―soms om me te beschermen tegen te veel zon, soms om te schuilen tegen te veel regen, soms gewoon omdat ik er zin in had. Ik vertrouwde de boom al mijn geheimen toe. Mijn geschorste grootvader was in mijn jongste jeugd mijn beste vriend.
Ik heb het verhaal dat me verteld werd nooit in twijfel getrokken. Toen ik de leeftijd bereikte waarop een kind niet meer in fabeltjes gelooft, had ik andere dingen aan mijn hoofd dan te piekeren over een grootvader die ooit in een boom veranderde. Ik heb er niet meer bij stilgestaan tot op de dag dat er een brief uit de Verenigde Staten bij me in de bus viel.
‘Dag kleinzoon,’ stond er te lezen, ‘Het spijt me dat ik noch je vader, noch jou heb zien opgroeien. Ik weet dat je verteld is dat je grootmoeder omkwam in een auto-ongeval, en dat ook ik er niet meer ben. Ik vertrok met de noorderzon uit schaamte voor wat gebeurd was. Ik begon een nieuw leven in Amerika. Het thuisfront heeft me nooit gemist; ze vonden me altijd al een buitenbeentje. Ik heb je één keer ontmoet toen je nog een peuter was. Het was een mooie zomerdag. Je zat onder je lievelingsboom en vertelde me dat die boom je echte opa was. Ik heb je toen niet tegengesproken; je was nog zo klein en ik was vereerd op die manier herinnerd te worden. Binnenkort kom ik nog eens terug naar mijn geboortedorp. Ik zou je graag nog eens terugzien.’
Als ik dat ook wilde, dan stelde hij voor om op de laatste vrijdag van september om vier uur ‘s middags af te spreken onder “onze” boom. Er werd geen e-mailadres vermeld in de brief; er stond enkel een gewoon postadres op de achterkant van de enveloppe. Ik zag dat de brief tien dagen eerder was afgestempeld in Casper, Wyoming; de afspraak was binnen exact een week. Zelfs als ik meteen een brief terugstuurde, zou die hem nooit op tijd bereiken.
Ik was ondertussen zelf bijna vader en ik wilde niets liever dan na al die jaren eindelijk mijn echte grootvader te leren kennen. Ik vertelde niemand over de brief en vertrok op die bewuste vrijdag met een smoesje vroeger van mijn werk. Zenuwachtig en benieuwd om wat komen ging, stond ik veel vroeger dan nodig onder de boom. Ik wachtte er meerdere uren tot mijn vrouw me belde om te vragen waar ik zo lang bleef. Met een mengeling van boosheid en teleurstelling reed ik uiteindelijk onverrichterzake naar huis terug. Mijn grootvader was niet komen opdagen. Toen ik die avond de brief aan mijn vrouw toonde, zei ze dat iemand een smakeloze grap met me had uitgehaald. Als dat zo was, dan vond ik het een rotstreek.
Een week later kwam er een tweede brief uit Wyoming, dit keer niet van mijn grootvader, maar van de executeur van zijn testament. De eerste brief was echt geweest. Mijn grootvader was geen boom; hij was kort na de geboorte van mijn vader inderdaad naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Toen hij mij schreef, moet hij al geweten hebben dat zijn levenseinde nakend was. Hij had me zo graag nog eens gezien, en ik hem, maar het heeft niet mogen zijn.
De dag na de geboorte van mijn zoon ben ik naar de boom teruggereden. Ik heb hem alles verteld over het wonder van het nieuwe leven. Er woei een wind door de bladeren. Het was alsof mijn grootvader mijn heuglijke nieuws fluisterend beantwoordde en mij gelukwenste met de toevoeging van een nieuwe telg aan onze stamboom.